Het geluid van de grote klok in de hal doorbrak de stilte die heerste in het huis. Drie uur 's middags, drie slagen. Vrijwel iedereen die van enig belang was binnen de familie was weg of was druk en ook het personeel leek nergens te bekennen. Georgina wist dat ze er wel waren, niemand verliet landgoed Lemoine zonder toestemming en niemand verzuimde zijn taak zonder straf, maar sinds de lunch was ze geen schoonmaakster of dienstmeisje meer tegengekomen. Niet dat dit haar uitmaakte, ze had liever dat iedereen haar met rust liet dan dat ze constant iemand op haar lip had zitten, iemand die haar niet alleen van haar behoeften kon voorzien maar die bovendien hoogstwaarschijnlijk alles wat ze fout deed zou doorspelen naar haar vader. Nu deed ze zeer haar best zich te gedragen met anderen in de buurt - dat wilde zeggen, iedereen buiten George - maar het was niet zo vreemd dat ze zich het liefst helemaal niet hoefde in te houden toch?
Bedienden waren niet de enigen die ze niet meer had gezien sinds het middagmaal. Ook hun geliefde broer was verdwenen zonder enige belofte van een vroege terugkomst. Hij was er, samen met zijn paard, vandoor gegaan. Waarschijnlijk richting het dorp, naar zijn schrijversvriendjes, zijn pretentieuze dichters. Hij verdween vaak na de lunch en kwam meestal niet terug tot vlak voor etenstijd. Soms vertrok hij zelfs al voor de lunch, pakte hij direct na het ontbijt al zijn biezen en verdween hij tot laat in de namiddag uit hun levens. Georgina kon hem missen als kiespijn. Ze wist dat George hem kon missen als kiespijn. Nu ze er zo over nadacht, kon in feite heel de familie hem missen als kiespijn, maar toch kwam hij iedere dag terug. Kwam hij iedere avond weer het erf op rijden op dat verschrikkelijke beest van hem met een nieuw boek onder zijn arm, met die nare zelfverzekerde blik in zijn ogen. Dat was waarschijnlijk het vervelendste aan het joch, dat hij altijd maar terug kwam en dat hij er altijd uitzag alsof het hem niets deed dat niemand behoefte aan hem had.
Georgina dacht aan dit alles terwijl ze zich door de gangen bewoog. Niet sierlijk, niet zoals het haar geleerd was. Er waren immers geen mensen van belang in dit huis, niemand behalve zij bevond zich momenteel in deze gangen, er was niemand die haar kon zien en dus maakte het haar niet uit. Ze was, zoals praktisch altijd wanneer ze ergens in haar eentje was, op weg naar George. Ze had een idee. Geen prachtig, extreem goed uitgewerkt idee, maar het was een idee. Of wel, natuurlijk was het prachtig, het was alleen niet goed uitgewerkt. Het was amper een idee te noemen, eerder een concept. Hoe dan ook, ze moest het idee - of concept, whatever floats your boat - delen met George, zoals ze praktisch alles moest delen met George en alleen met George. Hoe dichter ze kwam bij de trap die naar de zolder leidde, hoe breder haar glimlach werd. In haar linkerhand hield ze een lappenpop. Haar vingers waren strak gesloten rond een van de armen, haar knokkels kleurden wit van de grip die ze op het ding had. Levenloos bungelde de afzichtelijke pop mee met haar tred. Ze beklom de trap, een zacht deuntje fluitend en opende eenmaal boven aangekomen het luik. De duisternis van de zolder lachte haar toe. Het enige licht was afkomstig van een klein, stoffig raampje en een brandende kaars. Gezichten van tientallen poppen begroetten haar, wachtten haar op te midden van meerdere oude meubelstukken, bedekt met witte lakens, stoffige spiegels en waardevolle troep. De glimlach rond haar lippen werd nog breder toen ze George eindelijk zag zitten. Ze snelde naar hem toe, sloeg haar armen kort om hem heen en drukte haar lippen op zijn wang. Vervolgens liet ze hem los, die angstaanjagende glimlach nog altijd op haar gezicht, en stak ze haar linkerhand, met hierin de pop, naar hem uit. "Look at what I brought you. Isn't she just gorgeous? She has already lost one of her eyes, so I think we should take the other one too." Met een twinkeling in haar ogen keek ze van de lelijke pop op naar haar broer, trots was van haar gezicht te lezen. "But that's not what I came here for. Or well, ofcourse it was, but there's something else. Vincent is gone. He's always gone, but it only now crossed my mind that there must be a way to open his door when he's gone. I mean, he always locks it, but locks should not be a problem to us, right? Locks won't stop us. They never have."
Bedienden waren niet de enigen die ze niet meer had gezien sinds het middagmaal. Ook hun geliefde broer was verdwenen zonder enige belofte van een vroege terugkomst. Hij was er, samen met zijn paard, vandoor gegaan. Waarschijnlijk richting het dorp, naar zijn schrijversvriendjes, zijn pretentieuze dichters. Hij verdween vaak na de lunch en kwam meestal niet terug tot vlak voor etenstijd. Soms vertrok hij zelfs al voor de lunch, pakte hij direct na het ontbijt al zijn biezen en verdween hij tot laat in de namiddag uit hun levens. Georgina kon hem missen als kiespijn. Ze wist dat George hem kon missen als kiespijn. Nu ze er zo over nadacht, kon in feite heel de familie hem missen als kiespijn, maar toch kwam hij iedere dag terug. Kwam hij iedere avond weer het erf op rijden op dat verschrikkelijke beest van hem met een nieuw boek onder zijn arm, met die nare zelfverzekerde blik in zijn ogen. Dat was waarschijnlijk het vervelendste aan het joch, dat hij altijd maar terug kwam en dat hij er altijd uitzag alsof het hem niets deed dat niemand behoefte aan hem had.
Georgina dacht aan dit alles terwijl ze zich door de gangen bewoog. Niet sierlijk, niet zoals het haar geleerd was. Er waren immers geen mensen van belang in dit huis, niemand behalve zij bevond zich momenteel in deze gangen, er was niemand die haar kon zien en dus maakte het haar niet uit. Ze was, zoals praktisch altijd wanneer ze ergens in haar eentje was, op weg naar George. Ze had een idee. Geen prachtig, extreem goed uitgewerkt idee, maar het was een idee. Of wel, natuurlijk was het prachtig, het was alleen niet goed uitgewerkt. Het was amper een idee te noemen, eerder een concept. Hoe dan ook, ze moest het idee - of concept, whatever floats your boat - delen met George, zoals ze praktisch alles moest delen met George en alleen met George. Hoe dichter ze kwam bij de trap die naar de zolder leidde, hoe breder haar glimlach werd. In haar linkerhand hield ze een lappenpop. Haar vingers waren strak gesloten rond een van de armen, haar knokkels kleurden wit van de grip die ze op het ding had. Levenloos bungelde de afzichtelijke pop mee met haar tred. Ze beklom de trap, een zacht deuntje fluitend en opende eenmaal boven aangekomen het luik. De duisternis van de zolder lachte haar toe. Het enige licht was afkomstig van een klein, stoffig raampje en een brandende kaars. Gezichten van tientallen poppen begroetten haar, wachtten haar op te midden van meerdere oude meubelstukken, bedekt met witte lakens, stoffige spiegels en waardevolle troep. De glimlach rond haar lippen werd nog breder toen ze George eindelijk zag zitten. Ze snelde naar hem toe, sloeg haar armen kort om hem heen en drukte haar lippen op zijn wang. Vervolgens liet ze hem los, die angstaanjagende glimlach nog altijd op haar gezicht, en stak ze haar linkerhand, met hierin de pop, naar hem uit. "Look at what I brought you. Isn't she just gorgeous? She has already lost one of her eyes, so I think we should take the other one too." Met een twinkeling in haar ogen keek ze van de lelijke pop op naar haar broer, trots was van haar gezicht te lezen. "But that's not what I came here for. Or well, ofcourse it was, but there's something else. Vincent is gone. He's always gone, but it only now crossed my mind that there must be a way to open his door when he's gone. I mean, he always locks it, but locks should not be a problem to us, right? Locks won't stop us. They never have."