Leah was een observeerder. Als ze nooit had besloten om een prostituee te worden, voor nobele doeleinden natuurlijk, had ze wellicht nooit geleerd hoe je iemands aandacht moest trekken, hoe je de blik van een man naar alleen jou moest trekken. Nee, van nature uit behoorde ze tot de toeschouwers van de wereld en dat was prima zo. Ze voelde zich als een vis in het water als ze ergens op een zetel mocht plaatsnemen en naar de entertainers om zich heen mocht kijken, een voorrecht als een ander. Dit indachtig was het gemakkelijk om aan te nemen dat ze een oplettend iemand was, het opmerkzame type, en dat was ook zo. Echt. Normaal gesproken was ze de eerste om veranderingen in iemands toon, houding, attitude op te merken en de eerste om te weten wat ze ermee aan moest, al dan niet op de juiste manier, maar vandaag was net een eerder dromerige dag geweest, een dag waarop haar concentratie ver zoek was en de stad slechts een achtergrondruis was voor de gedachten die doorheen haar hoofd rolden.
Vandaag werkte ze niet. Ze had de schaarse kledij die ze in dienst droeg tijdelijk achter zich gelaten, ten gunste van een iets warmere outfit op deze koude dag. Met de ijzige wind die er heerste, was dat nodig, weet je wel, en er hing regen in de lucht. Snel wandelde ze, in haar achterhoofd het idee dat ze in deze buurt niet al te lang verzeild moest raken en al zeker niet na de schemering. Nee, wacht, ze behoorde zelf nu ook tot de onderste laag van de samenleving, de infernale wezens die welopgevoede jongens en meisjes met een knipoog konden verlokken tot het vergooien van al je potentieel, dus eigenlijk zou ze niet meer bang moeten zijn. Sloeg nergens op tenslotte. Ze was allang verpest door de grote boze buitenwereld – ah, was ze dat ooit niet geweest dan? – dus in principe was die corrumpering nog vrezen pure onzin.
Ze schudde het lichte gevoel van angst van zich af, herinnerde zichzelf eraan dat ze hier indertijd nog had gewoond en dwong zichzelf om gewoon verder te gaan. Kon ze prima. Godallemachtig, al die paranoia van haar toch.
Vandaag werkte ze niet. Ze had de schaarse kledij die ze in dienst droeg tijdelijk achter zich gelaten, ten gunste van een iets warmere outfit op deze koude dag. Met de ijzige wind die er heerste, was dat nodig, weet je wel, en er hing regen in de lucht. Snel wandelde ze, in haar achterhoofd het idee dat ze in deze buurt niet al te lang verzeild moest raken en al zeker niet na de schemering. Nee, wacht, ze behoorde zelf nu ook tot de onderste laag van de samenleving, de infernale wezens die welopgevoede jongens en meisjes met een knipoog konden verlokken tot het vergooien van al je potentieel, dus eigenlijk zou ze niet meer bang moeten zijn. Sloeg nergens op tenslotte. Ze was allang verpest door de grote boze buitenwereld – ah, was ze dat ooit niet geweest dan? – dus in principe was die corrumpering nog vrezen pure onzin.
Ze schudde het lichte gevoel van angst van zich af, herinnerde zichzelf eraan dat ze hier indertijd nog had gewoond en dwong zichzelf om gewoon verder te gaan. Kon ze prima. Godallemachtig, al die paranoia van haar toch.