Het paard bewoog soepel naar haar aanwijzingen. Een zacht trekje aan de teugel met haar linkerhand zou het paard een scherpe bocht naar links doen maken. Haar hakken in zijn flank zouden zijn rustige tred doen veranderen in een galop en haar stem, rustig en kalm gericht op het beest, zou zijn pas daarna weer vertragen. Ze had het beest overgenomen van een boswachter, een aantal jaren geleden. Of de desbetreffende boswachter er ook het vredige woord 'overgenomen' voor zou gebruiken, was een vraag waar ze zich niet meer, of nooit mee bezig had gehouden. De viervoeter was toen al prima afgericht geweest. Het beest had moeten wennen aan Autum haar aanwezigheid, maar met een maand of twee kon Autum hem prima berijden en inmiddels was het volledig afgericht naar Autum haar doen en laten. Autum en het beest pasten, al was het alleen qua uitgebreidheid van kleurpalet, perfect bij elkaar. Het paard was zwart, gitzwart en had zelfs geen witte voeten. Ook Autum ging praktisch altijd gekleed in zwart en zwart alleen. Alleen haar haar droeg een merkwaardige, haast pastelroze kleur.
Nu, echter, was dit haar niet te zien maar werd het bedekt door een zwarte sjaal, die tegelijkertijd diende als cape. Het ding was twee keer losjes om haar hoofd heen gewikkeld. Een uiteinde van de sjaal hing losjes over haar schouder naar voren. Een golvende pluk haar probeerde uit alle macht de bescherming van de lap te ontsnappen, maar tekens wanneer deze bij haar oor naar buiten dreigde te vallen, schoof Autum de haren met een snelle beweging weer terug achter haar oor. De huidige weerconditie gaf definitie aan het woord 'guur'. Het was koud, snijdend koud en als de dame haar handen niet gewikkeld had in zwarte stof en ingesnoerd met dun leer, waren ze ongetwijfeld blauw gekleurd en zou het gevoel haar handen hebben verlaten. Dit, echter, kon ze niet riskeren. Het zou uiterst onprofessioneel zijn om met gevoelloze, halfdode handen te proberen perfect uitgekiende moord te plegen. Uiterste zelfbeheersing, een vaste hand en concentratie waren prioriteit daar waar zij en Winter nu naar op weg waren. Met half afgevroren handen zou ze geen van die zaken kunnen hebben. Het was noodzaak dat de twee gelijk tot actie over zouden kunnen gaan wanneer de kans zich opdrong en Autum wilde absoluut niet het persoon zijn dat dit zou verpesten.
De hoeven van de twee paarden maakten ritselende geluiden terwijl ze zich door de vochtige bladeren voortbewogen. Vanuit haar ooghoek sloeg Autum het meisje gade waarmee ze onderweg was. Het was donker, maar zelfs in het duister waren Autum haar ogen naar de blonde haren van haar metgezel getrokken. Het haar was naar achteren ingevlochten, waardoor de zachte contouren van haar gezicht goed zichtbaar waren. Hoewel het ongebruikelijk was voor Autum om enige vorm van emotie te tonen, of in ieder geval enige vorm van vriendelijke emotie, trokken haar mondhoeken haast onzichtbaar in een glimlach. De twee hadden nog maar weinig woorden gesproken tijdens hun tocht en waren inmiddels toch al zo'n twee uur onderweg. “Gaat het?” vroeg Autum, niet per se omdat ze echt dacht dat er iets mis was met Winter – het was niet ongebruikelijk dat ze aardig wat tijd in elkaars gezelschap in stilte konden doorbrengen – maar meer omdat ze inmiddels wel genoeg had van de stilte. Terwijl ze sprak, zette ze haar hakken in haar paard zijn flank, en zijn tred versnelde iets. Ze had niet alleen genoeg van de stilte, maar inmiddels ook genoeg van de verveling van hun lange tocht. Ze was klaar voor de actie. Klaar voor bloed. De gedachte aan wat komen ging, deed haar handen tintelen.
Nu, echter, was dit haar niet te zien maar werd het bedekt door een zwarte sjaal, die tegelijkertijd diende als cape. Het ding was twee keer losjes om haar hoofd heen gewikkeld. Een uiteinde van de sjaal hing losjes over haar schouder naar voren. Een golvende pluk haar probeerde uit alle macht de bescherming van de lap te ontsnappen, maar tekens wanneer deze bij haar oor naar buiten dreigde te vallen, schoof Autum de haren met een snelle beweging weer terug achter haar oor. De huidige weerconditie gaf definitie aan het woord 'guur'. Het was koud, snijdend koud en als de dame haar handen niet gewikkeld had in zwarte stof en ingesnoerd met dun leer, waren ze ongetwijfeld blauw gekleurd en zou het gevoel haar handen hebben verlaten. Dit, echter, kon ze niet riskeren. Het zou uiterst onprofessioneel zijn om met gevoelloze, halfdode handen te proberen perfect uitgekiende moord te plegen. Uiterste zelfbeheersing, een vaste hand en concentratie waren prioriteit daar waar zij en Winter nu naar op weg waren. Met half afgevroren handen zou ze geen van die zaken kunnen hebben. Het was noodzaak dat de twee gelijk tot actie over zouden kunnen gaan wanneer de kans zich opdrong en Autum wilde absoluut niet het persoon zijn dat dit zou verpesten.
De hoeven van de twee paarden maakten ritselende geluiden terwijl ze zich door de vochtige bladeren voortbewogen. Vanuit haar ooghoek sloeg Autum het meisje gade waarmee ze onderweg was. Het was donker, maar zelfs in het duister waren Autum haar ogen naar de blonde haren van haar metgezel getrokken. Het haar was naar achteren ingevlochten, waardoor de zachte contouren van haar gezicht goed zichtbaar waren. Hoewel het ongebruikelijk was voor Autum om enige vorm van emotie te tonen, of in ieder geval enige vorm van vriendelijke emotie, trokken haar mondhoeken haast onzichtbaar in een glimlach. De twee hadden nog maar weinig woorden gesproken tijdens hun tocht en waren inmiddels toch al zo'n twee uur onderweg. “Gaat het?” vroeg Autum, niet per se omdat ze echt dacht dat er iets mis was met Winter – het was niet ongebruikelijk dat ze aardig wat tijd in elkaars gezelschap in stilte konden doorbrengen – maar meer omdat ze inmiddels wel genoeg had van de stilte. Terwijl ze sprak, zette ze haar hakken in haar paard zijn flank, en zijn tred versnelde iets. Ze had niet alleen genoeg van de stilte, maar inmiddels ook genoeg van de verveling van hun lange tocht. Ze was klaar voor de actie. Klaar voor bloed. De gedachte aan wat komen ging, deed haar handen tintelen.