De grote, witte deur kraakte zachtjes toen Vincent hem voorzichtig open duwde. Langzaam, centimeter voor centimeter vergrootte hij de opening waar hij zichzelf doorheen zou moeten wurmen. Het was een heldere nacht, de maan verlichtte het pad dat hij zou moeten afleggen naar zijn bestemming. Het gebrek aan wolken zorgde ervoor dat de nacht erg koud was en Vincent huiverde dan ook toen hij de deur uit stapte. Net zo voorzichtig als dat hij de deur had geopend, sloot hij deze ook weer. Toen de deur goed en wel was gesloten en Vincent zijn stappen had nageteld om er zeker van de zijn dat hij geen spoor had achtergelaten, hervatte hij zijn tocht. Met iedere stap die hij zette, kraakten de kiezelsteentjes onder zijn voeten. Gefrustreerd balde Vincent zijn vuisten terwijl hij zich zo stil mogelijk naar het dichtstbijzijnde gras bewoog. Telkens wanneer hij zijn nachtelijke tocht moest maken, werd hij herinnerd aan hoe erg hij de kiezels waaruit praktisch ieder pad op hun land bestond, haatte. Niet omdat hij ze lelijk vond - of wel, dat ook, maar dat was niet de hoofdreden - maar omdat die verdomde kiezels het hem onmogelijk maakten om geruisloos de paardenstallen te bereiken. Binnenshuis was het buitengewoon makkelijk om geruisloos van A naar B te komen, maar buiten werd hem dit een stuk moeilijker gemaakt. Vincent had zich wel eens afgevraagd of zijn familie juist om die reden had gekozen voor de kiezels. Zijn bloedverwanten hadden meer dan eens zijn vermoeden gewekt dat ze hem het liefst 's nachts zouden opsluiten zodat het voor hem onmogelijk zou zijn om de eer van de familie te schenden. Hij was er dan ook vrijwel zeker van dat, wanneer hij betrapt zou worden op zijn nachtelijke uitjes, hem waarschijnlijk niet veel goeds te wachten stond. Hij mocht dan ook van geluk spreken dat hij tot op de dag van vandaag nog niet was betrapt.
Zodra Vincent het gras had bereikt, kon hij zijn pas weer versnellen en waren zijn stappen waren weer geruisloos. Om de kiezels voor een tweede keer te vermijden, nam hij een omweg richting de paardenstallen. Hoe dichter hij bij zijn eindbestemming raakte, hoe harder zijn hart begon te kloppen. Het bouwsel was nog niet in zicht, maar de gedachte aan de persoon die hij in het bewuste bouwsel zou aantreffen, zorgde ervoor dat er een glimlach rond zijn lippen vormde. De jongen droeg geen jas, wat wellicht een slechte keuze was maar Vincent was zich er prima van bewust dat de kou binnen de kortste keren verdreven zou zijn, als hij maar gewoon de stallen zou bereiken. Op zijn nette schoenen, in een zwarte pantalon en in een wit overhemd maakte hij de tocht door de koude nacht. Dauw zorgde ervoor dat zijn schoenen en de onderkant van zijn broek doorweekt raakten en Vincent rilde.
Toen de stallen eindelijk in zicht raakten, trokken zijn mondhoeken nog verder omhoog. Wegens voorzorgsmaatregelen benaderde Vincent de stallen altijd via de achterkant en nooit via de ingang die vanuit het huis te zien zou kunnen zijn. Zijn pas versnelde, de kou sneed in zijn gezicht maar Vincent had het niet koud meer. Hij legde de laatste meters af en glipte de hoek om. Nadat hij vluchtig om zich heen blikte, verdween hij de stallen in. Het licht kwam van een kaars, die op zijn vertrouwde plek stond. Vincent zuchtte opgelucht. Hij was er, niemand had hem betrapt op zijn weg hierheen en het moment waarnaar hij had uitgekeken was eindelijk daar. "Good night, milord. I truly hope I haven't kept you waiting," begroette hij de jongen met zachte stem.
Zodra Vincent het gras had bereikt, kon hij zijn pas weer versnellen en waren zijn stappen waren weer geruisloos. Om de kiezels voor een tweede keer te vermijden, nam hij een omweg richting de paardenstallen. Hoe dichter hij bij zijn eindbestemming raakte, hoe harder zijn hart begon te kloppen. Het bouwsel was nog niet in zicht, maar de gedachte aan de persoon die hij in het bewuste bouwsel zou aantreffen, zorgde ervoor dat er een glimlach rond zijn lippen vormde. De jongen droeg geen jas, wat wellicht een slechte keuze was maar Vincent was zich er prima van bewust dat de kou binnen de kortste keren verdreven zou zijn, als hij maar gewoon de stallen zou bereiken. Op zijn nette schoenen, in een zwarte pantalon en in een wit overhemd maakte hij de tocht door de koude nacht. Dauw zorgde ervoor dat zijn schoenen en de onderkant van zijn broek doorweekt raakten en Vincent rilde.
Toen de stallen eindelijk in zicht raakten, trokken zijn mondhoeken nog verder omhoog. Wegens voorzorgsmaatregelen benaderde Vincent de stallen altijd via de achterkant en nooit via de ingang die vanuit het huis te zien zou kunnen zijn. Zijn pas versnelde, de kou sneed in zijn gezicht maar Vincent had het niet koud meer. Hij legde de laatste meters af en glipte de hoek om. Nadat hij vluchtig om zich heen blikte, verdween hij de stallen in. Het licht kwam van een kaars, die op zijn vertrouwde plek stond. Vincent zuchtte opgelucht. Hij was er, niemand had hem betrapt op zijn weg hierheen en het moment waarnaar hij had uitgekeken was eindelijk daar. "Good night, milord. I truly hope I haven't kept you waiting," begroette hij de jongen met zachte stem.